Inleiding
1. INLEIDING1.1 GESCHIEDENIS VAN DE INSTELLING
Oprichting van het Rijks Krankzinnigen Gesticht (RKG) te Woensel
De eerste voorbereidingen voor een nieuw rijksgesticht begonnen in 1906. De bestaande gestichten in Medemblik en Grave waren overvol en hun gebouwen voldeden niet meer aan de eisen van de tijd. Op voorstel van de staatscommissie gaf de minister van Binnenlandse Zaken de inspecteurs van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten de opdracht om besprekingen over nieuwbouw te openen met de rijksbouwmeester en de Heidemaatschappij. In 1912 viel de keuze op een bosrijk terrein in Woensel. De gemeenteraad van Woensel besloot in april 1913 tot de aan- en verkoop van de benodigde gronden en de Tweede Kamer ging akkoord met een wetswijziging die de oprichting van een nieuw rijksgesticht mogelijk maakte.
In Nederland zijn er drie rijkskrankzinnigengestichten geweest: in Medemblik, in Grave en in Woensel. Het rijksgesticht in Medemblik werd in 1923 opgeheven en ging verder als ‘gewoon’ krankzinnigengesticht. Het gesticht in Grave werd in 1973 opgeheven, vlak voor het 75-jarig bestaan. Het RKG in Woensel (later RPI Eindhoven) werd eind 1985 verzelfstandigd.
De eerste voorbereidingen voor een nieuw rijksgesticht begonnen in 1906. De bestaande gestichten in Medemblik en Grave waren overvol en hun gebouwen voldeden niet meer aan de eisen van de tijd. Op voorstel van de staatscommissie gaf de minister van Binnenlandse Zaken de inspecteurs van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten de opdracht om besprekingen over nieuwbouw te openen met de rijksbouwmeester en de Heidemaatschappij. In 1912 viel de keuze op een bosrijk terrein in Woensel. De gemeenteraad van Woensel besloot in april 1913 tot de aan- en verkoop van de benodigde gronden en de Tweede Kamer ging akkoord met een wetswijziging die de oprichting van een nieuw rijksgesticht mogelijk maakte.
In Nederland zijn er drie rijkskrankzinnigengestichten geweest: in Medemblik, in Grave en in Woensel. Het rijksgesticht in Medemblik werd in 1923 opgeheven en ging verder als ‘gewoon’ krankzinnigengesticht. Het gesticht in Grave werd in 1973 opgeheven, vlak voor het 75-jarig bestaan. Het RKG in Woensel (later RPI Eindhoven) werd eind 1985 verzelfstandigd.
In 1922 werd er zelfs vanuit het ministerie een ‘bezuinigingsinspecteur’ naar Woensel afgevaardigd. De rijksgestichten moesten de inkomsten en uitgaven tot op de cent verantwoorden aan de minister. De breedvoerige vragenlijsten van het ministerie, de zgn. blauwboeken, en ook de gedetailleerde jaarverslagen vormen dan ook een belangrijke bron voor onderzoek naar het reilen en zeilen van de rijksinrichting.
Van Rijks Krankzinnigen Gesticht naar Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI)
Bij Koninklijk Besluit van 21 september 1946 werd een gedeelte van het RKG tot ‘aangewezen’ afdeling verklaard. Tot die tijd waren er bij het RKG alleen patiënten opgenomen op grond van een rechterlijke machtiging of vonnis. Het betrof in hoofdzaak mensen met een criminele achtergrond en verder chronische patiënten die uit andere inrichtingen naar het RKG waren overgeplaatst, zodat de verpleegkosten voor rekening van het rijk zouden komen. Op de aangewezen afdelingen konden ‘gewone’ krankzinnigen vrijwillig worden opgenomen en verpleegd, hetgeen het karakter van het RKG sterk veranderde.
Die verandering ging nog verder. Vanaf 1 januari 1947 ressorteerde de instelling niet meer onder het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar onder dat van Sociale Zaken en Volksgezondheid. De naam RKG werd gewijzigd in Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI) Eindhoven.
Tot 1968 werden de verpleegtarieven voor de instellingen in Grave en Eindhoven vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven (COZ) werd in 1968 ook voor psychiatrische instellingen het aangewezen orgaan dat de verpleeggelden of tarieven vaststelde. Dit leidde tot een financiële verbetering binnen de RPI.
Van Rijks Krankzinnigen Gesticht naar Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI)
Bij Koninklijk Besluit van 21 september 1946 werd een gedeelte van het RKG tot ‘aangewezen’ afdeling verklaard. Tot die tijd waren er bij het RKG alleen patiënten opgenomen op grond van een rechterlijke machtiging of vonnis. Het betrof in hoofdzaak mensen met een criminele achtergrond en verder chronische patiënten die uit andere inrichtingen naar het RKG waren overgeplaatst, zodat de verpleegkosten voor rekening van het rijk zouden komen. Op de aangewezen afdelingen konden ‘gewone’ krankzinnigen vrijwillig worden opgenomen en verpleegd, hetgeen het karakter van het RKG sterk veranderde.
Die verandering ging nog verder. Vanaf 1 januari 1947 ressorteerde de instelling niet meer onder het ministerie van Binnenlandse Zaken, maar onder dat van Sociale Zaken en Volksgezondheid. De naam RKG werd gewijzigd in Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI) Eindhoven.
Tot 1968 werden de verpleegtarieven voor de instellingen in Grave en Eindhoven vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven (COZ) werd in 1968 ook voor psychiatrische instellingen het aangewezen orgaan dat de verpleeggelden of tarieven vaststelde. Dit leidde tot een financiële verbetering binnen de RPI.
Bestuur en directie van de RPI
De RPI had als rijksinrichting geen eigen bestuur. In 1958 werd een Commissie van Bijstand ingesteld, welke de geneesheer-directeur moest bijstaan in het aansturen van de instelling, waar op dat moment 850 patiënten verbleven en 320 personeelsleden werkten. De Commissie van Bijstand hield zich bezig met het beleid rondom de behandeling en verpleging van patiënten, het personeelsbeleid en de materiële voorzieningen. De leden van de commissie werden benoemd door de minister. In de commissie hadden bestuurders zitting uit de regio en functionarissen van de diverse ministeries. Vanuit de RPI namen de geneesheer-directeur en het hoofd Algemene Zaken deel aan de bijeenkomsten.
De Commissie van Bijstand werd in 1975 vervangen door een Bestuurscommissie voor de RPI, bestaande uit topambtenaren van het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en enkele regionale bestuurders.
In 1978 werd besloten tot instelling van een driehoofdige directie, met een algemeen directeur, een geneesheer-directeur en een economisch directeur. Het verkrijgen van een eigen bestuur en een brede directie waren de eerste stappen naar een verzelfstandiging van de RPI.
In 1978 waren er een Organisatieberaad en een Plenair Unitberaad. Een jaar later werden beide overleggen samengevoegd tot een Plenair Organisatieberaad dat maandelijks over beleidsonderwerpen vergaderde. Geneeskundigen waren georganiseerd in de Wetenschappelijke Staf en kwamen ook maandelijks bijeen.
De RPI had als rijksinrichting geen eigen bestuur. In 1958 werd een Commissie van Bijstand ingesteld, welke de geneesheer-directeur moest bijstaan in het aansturen van de instelling, waar op dat moment 850 patiënten verbleven en 320 personeelsleden werkten. De Commissie van Bijstand hield zich bezig met het beleid rondom de behandeling en verpleging van patiënten, het personeelsbeleid en de materiële voorzieningen. De leden van de commissie werden benoemd door de minister. In de commissie hadden bestuurders zitting uit de regio en functionarissen van de diverse ministeries. Vanuit de RPI namen de geneesheer-directeur en het hoofd Algemene Zaken deel aan de bijeenkomsten.
De Commissie van Bijstand werd in 1975 vervangen door een Bestuurscommissie voor de RPI, bestaande uit topambtenaren van het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne en enkele regionale bestuurders.
In 1978 werd besloten tot instelling van een driehoofdige directie, met een algemeen directeur, een geneesheer-directeur en een economisch directeur. Het verkrijgen van een eigen bestuur en een brede directie waren de eerste stappen naar een verzelfstandiging van de RPI.
In 1978 waren er een Organisatieberaad en een Plenair Unitberaad. Een jaar later werden beide overleggen samengevoegd tot een Plenair Organisatieberaad dat maandelijks over beleidsonderwerpen vergaderde. Geneeskundigen waren georganiseerd in de Wetenschappelijke Staf en kwamen ook maandelijks bijeen.
Interne organisatie van de RPI
Het RKG was strikt georganiseerd in mannen- en vrouwenpaviljoens. In de RPI-periode bleef de paviljoenstructuur bestaan, maar dan met verpleeg- en behandelafdelingen naar doelgroep.
In 1971 ging men over naar een unitstructuur. De units bestonden uit overzichtelijke afdelingen met een vaste doelstelling en een beperkt aantal patiënten. Het grote voordeel van units was, dat de behandeling van de patiënt niet meer onderbroken werd. Gedurende de hele opnametijd hield de patiënt dezelfde arts en therapeuten. Er kwamen vier behandelunits, te weten:
- Behandelunit P.1: opname en behandeling van extraregionale patiënten
- Behandelunit P.2: behandeling van regionale patiënten
- Behandelunit P.3 psychogeriatrie
- Behandelunit P.4: jeugdpsychiatrische afdeling.
Ook de ondersteunende afdelingen worden beter georganiseerd. Het werden volwaardige diensten met een duidelijke taakafbakening en organisatiestructuur. Onder de economische dienst vielen personeelszaken, administratie, technische dienst en civiele dienst.
Het RKG was strikt georganiseerd in mannen- en vrouwenpaviljoens. In de RPI-periode bleef de paviljoenstructuur bestaan, maar dan met verpleeg- en behandelafdelingen naar doelgroep.
In 1971 ging men over naar een unitstructuur. De units bestonden uit overzichtelijke afdelingen met een vaste doelstelling en een beperkt aantal patiënten. Het grote voordeel van units was, dat de behandeling van de patiënt niet meer onderbroken werd. Gedurende de hele opnametijd hield de patiënt dezelfde arts en therapeuten. Er kwamen vier behandelunits, te weten:
- Behandelunit P.1: opname en behandeling van extraregionale patiënten
- Behandelunit P.2: behandeling van regionale patiënten
- Behandelunit P.3 psychogeriatrie
- Behandelunit P.4: jeugdpsychiatrische afdeling.
Ook de ondersteunende afdelingen worden beter georganiseerd. Het werden volwaardige diensten met een duidelijke taakafbakening en organisatiestructuur. Onder de economische dienst vielen personeelszaken, administratie, technische dienst en civiele dienst.
Het terrein en de gebouwen
De bouw van het rijkskrankzinnigengesticht in Woensel begon in 1914. Er kwamen drie vrouwenpaviljoens en zes mannenpaviljoens, waarvan één bijzondere (versterkte) afdeling. Verder verschenen er een administratiegebouw, een huishoudgebouw en een ketelhuis, een kerk en een concertzaal, een poortgebouw, dokters- en personeelswoningen, een kleermakerij en stoffeerderij, een barak voor patiënten met besmettelijke ziekten en een lijkenhuisje. Ten oosten van de paviljoens kwam de gestichtboerderij. De totale bouwkosten en de aankoop van de grond bedroegen voor die tijd de enorme som van f.2.860.529,--.
Het terrein in Woensel lag tussen de Boschdijk en de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. Bij de oprichting van het RKG bestond het terrein uit 100 hectare bos en 30 hectare landbouwgrond en weiland. De gemeente Woensel is in 1934 bij de gemeente Eindhoven gevoegd.
De gebouwen werden onderhouden door Rijksgebouwendienst. Maar zeker tot tien jaar na de oplevering waren veel zaken als schilderwerk en sanitair niet afgewerkt. Het terrein werd grotendeels onderhouden door Staatsbosbeheer.
Met de komst van de eerste patiënten in februari 1918 werd het rijkskrankzinnigengesticht te Woensel in gebruik genomen. Door personeelsgebrek stonden er een half jaar later nog drie paviljoens leeg. Deze werden tijdelijk toegewezen voor de opvang van Belgische vluchtelingen. In 1919 werden ook deze paviljoens in gebruik genomen voor patiënten. Eind 1919 waren er 292 mannelijke patiënten en 163 vrouwelijke patiënten opgenomen. Dat aantal zou in 1946 oplopen tot 734 mannen en 285 vrouwen.
De bouw van het rijkskrankzinnigengesticht in Woensel begon in 1914. Er kwamen drie vrouwenpaviljoens en zes mannenpaviljoens, waarvan één bijzondere (versterkte) afdeling. Verder verschenen er een administratiegebouw, een huishoudgebouw en een ketelhuis, een kerk en een concertzaal, een poortgebouw, dokters- en personeelswoningen, een kleermakerij en stoffeerderij, een barak voor patiënten met besmettelijke ziekten en een lijkenhuisje. Ten oosten van de paviljoens kwam de gestichtboerderij. De totale bouwkosten en de aankoop van de grond bedroegen voor die tijd de enorme som van f.2.860.529,--.
Het terrein in Woensel lag tussen de Boschdijk en de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. Bij de oprichting van het RKG bestond het terrein uit 100 hectare bos en 30 hectare landbouwgrond en weiland. De gemeente Woensel is in 1934 bij de gemeente Eindhoven gevoegd.
De gebouwen werden onderhouden door Rijksgebouwendienst. Maar zeker tot tien jaar na de oplevering waren veel zaken als schilderwerk en sanitair niet afgewerkt. Het terrein werd grotendeels onderhouden door Staatsbosbeheer.
Met de komst van de eerste patiënten in februari 1918 werd het rijkskrankzinnigengesticht te Woensel in gebruik genomen. Door personeelsgebrek stonden er een half jaar later nog drie paviljoens leeg. Deze werden tijdelijk toegewezen voor de opvang van Belgische vluchtelingen. In 1919 werden ook deze paviljoens in gebruik genomen voor patiënten. Eind 1919 waren er 292 mannelijke patiënten en 163 vrouwelijke patiënten opgenomen. Dat aantal zou in 1946 oplopen tot 734 mannen en 285 vrouwen.
Het gestichtsterrein aan de Boschdijk is vanaf de oprichting tot jaren 70 niet wezenlijk veranderd.
De paviljoenen, het administratiegebouw en huishoudgebouw, de kerk, de concertzaal en de personeelswoningen (‘Het rode dorp’) staan er dan nog. De meeste paviljoenen zijn in de loop der jaren wel aangepast of uitgebreid en er zijn werkplaatsen bijgekomen. Het poortgebouw en de portierswoningen zijn gesloopt vanwege de verbreding van de Boschdijk. Het terrein werd voorzien van riolering, verharde wegen en afrastering. Grootste veranderingen waren de ombouw van paviljoen AA tot klinisch centrum in de jaren 60 en de bouw van tien nieuwe dienstwoningen aan de Waterkantstraat. De Waterkantstraat was een straat binnen de grenzen van het RPI-terrein. Deze dienstwoningen waren erg belangrijk, omdat personeel alleen kon worden geworven wanneer huisvesting werd aangeboden. In de loop van 1974 werden het restaurant en twee herbouwde verpleegafdelingen in gebruik genomen. In 1975 volgden het verbouwde paviljoen B en een nieuw therapiegebouw. Ook werden in die jaren in alle gebouwen energiebesparende maatregelen doorgevoerd.
Tot midden jaren zeventig kon de instelling grotendeels in het eigen onderhoud voorzien. Op het terrein stond een boerderij waar aardappels en groenten werd geteeld. Fruit kwam van de boomgaard. Het RKG beschikte over een eigen bakkerij, slagerij, wasserij, schoenmakerij en timmerwerkplaats. Op het terrein patrouilleerden parkwachters en de paviljoens hadden eigen gangbedienden en wasbazen. Bij veel ondersteunende diensten werkten patiënten mee met het personeel.
De paviljoenen, het administratiegebouw en huishoudgebouw, de kerk, de concertzaal en de personeelswoningen (‘Het rode dorp’) staan er dan nog. De meeste paviljoenen zijn in de loop der jaren wel aangepast of uitgebreid en er zijn werkplaatsen bijgekomen. Het poortgebouw en de portierswoningen zijn gesloopt vanwege de verbreding van de Boschdijk. Het terrein werd voorzien van riolering, verharde wegen en afrastering. Grootste veranderingen waren de ombouw van paviljoen AA tot klinisch centrum in de jaren 60 en de bouw van tien nieuwe dienstwoningen aan de Waterkantstraat. De Waterkantstraat was een straat binnen de grenzen van het RPI-terrein. Deze dienstwoningen waren erg belangrijk, omdat personeel alleen kon worden geworven wanneer huisvesting werd aangeboden. In de loop van 1974 werden het restaurant en twee herbouwde verpleegafdelingen in gebruik genomen. In 1975 volgden het verbouwde paviljoen B en een nieuw therapiegebouw. Ook werden in die jaren in alle gebouwen energiebesparende maatregelen doorgevoerd.
Tot midden jaren zeventig kon de instelling grotendeels in het eigen onderhoud voorzien. Op het terrein stond een boerderij waar aardappels en groenten werd geteeld. Fruit kwam van de boomgaard. Het RKG beschikte over een eigen bakkerij, slagerij, wasserij, schoenmakerij en timmerwerkplaats. Op het terrein patrouilleerden parkwachters en de paviljoens hadden eigen gangbedienden en wasbazen. Bij veel ondersteunende diensten werkten patiënten mee met het personeel.
Het personeel
Op 12 juli 1916 vond bij Koninklijk Besluit de benoeming plaats van dokter J.M. Reitsema als geneesheer-directeur van het dan nog in aanbouw zijnde gesticht. In de jaren daarna benoemde de minister van Binnenlandse Zaken verpleegkundigen in leidinggevende functies, hoofden van dienst, bureaupersoneel, apothekersassistenten en onderwijzend personeel. De geneesheer-directeur benoemde het overige, merendeels uitvoerend personeel. Een deel van het verpleegkundig personeel was afkomstig uit Groningen en Friesland. Eind 1918 was de personeelssterkte circa 172 personen. De meeste personeelsleden waren intern gehuisvest in het administratiegebouw of woonden in personeelswoningen op het terrein. Het personeel werd betaald volgens rijksbezoldigingsregelingen en was aangesloten bij het pensioenfonds voor rijksambtenaren.
De personeelsvoorwaarden van de gestichten in Grave en Woensel werden op afstand vastgesteld door een gezamenlijke ‘Bijzondere commissie voor georganiseerd overleg in zaken rakende het personeel bij de rijkskrankzinnigengestichten’. Voorzitter van deze commissie was H.J. Lubbermans, inspecteur van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten.
De Bijzondere commissie bleef gedurende het hele bestaan van de RKG, en later de RPI, actief.
Op 12 juli 1916 vond bij Koninklijk Besluit de benoeming plaats van dokter J.M. Reitsema als geneesheer-directeur van het dan nog in aanbouw zijnde gesticht. In de jaren daarna benoemde de minister van Binnenlandse Zaken verpleegkundigen in leidinggevende functies, hoofden van dienst, bureaupersoneel, apothekersassistenten en onderwijzend personeel. De geneesheer-directeur benoemde het overige, merendeels uitvoerend personeel. Een deel van het verpleegkundig personeel was afkomstig uit Groningen en Friesland. Eind 1918 was de personeelssterkte circa 172 personen. De meeste personeelsleden waren intern gehuisvest in het administratiegebouw of woonden in personeelswoningen op het terrein. Het personeel werd betaald volgens rijksbezoldigingsregelingen en was aangesloten bij het pensioenfonds voor rijksambtenaren.
De personeelsvoorwaarden van de gestichten in Grave en Woensel werden op afstand vastgesteld door een gezamenlijke ‘Bijzondere commissie voor georganiseerd overleg in zaken rakende het personeel bij de rijkskrankzinnigengestichten’. Voorzitter van deze commissie was H.J. Lubbermans, inspecteur van het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten.
De Bijzondere commissie bleef gedurende het hele bestaan van de RKG, en later de RPI, actief.
Door de toenemende werkgelegenheid na de oorlog was het moeilijk om verplegend personeel te krijgen en te houden. Het RKG had een slecht imago als het ging om werving van personeel. Men moest er hard werken en de salarissen en toelagen waren laag. Wegens gebrek aan mannelijk verplegend personeel werden er vanaf 1948 principiële dienstweigeraars of gewetensbezwaarden bij de instelling tewerkgesteld als leerling verplegende. Zij werden ook wel de ‘witte soldaten’ genoemd. Ook was er ernstig tekort aan vrouwelijk verplegend personeel. Personeelswerving via advertenties had weinig resultaat. In het tekort werd voorzien door het aannemen van verpleeghulpen en uitbreiding van het aantal dienstweigeraars als verplegenden. Eind jaren vijftig was het personeelsgebrek te groot geworden. Om een verantwoorde verpleging te kunnen blijven bieden werden in 1959 patiënten zelfs overgeplaatst naar elders.
In 1960 werd de ‘Bijzondere Commissie van Overleg voor ambtenaren’, werkzaam bij de RPI te Eindhoven en het Rijksgesticht te Grave ingesteld. Deze commissie volgde de ‘Bijzondere commissie voor Georganiseerd overleg’ op, welke vanaf 1922 fungeerde. De commissie was samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgeverszijde en werknemersorganisaties en hield zich vooral bezig met personele aangelegenheden.
De medezeggenschap van het personeel werd geregeld via de dienstcommissie. Hoewel deze al in 1956 bij elkaar kwam, werd de dienstcommissie pas in 1963 officieel door de minister ingesteld.
De personeelsinbreng bestond uit plaatselijke leden van de verschillende ambtenarenorganisaties. Het rijk werd in de dienstcommissie vertegenwoordigd door de geneesheer-directeur.
In 1960 werd de ‘Bijzondere Commissie van Overleg voor ambtenaren’, werkzaam bij de RPI te Eindhoven en het Rijksgesticht te Grave ingesteld. Deze commissie volgde de ‘Bijzondere commissie voor Georganiseerd overleg’ op, welke vanaf 1922 fungeerde. De commissie was samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgeverszijde en werknemersorganisaties en hield zich vooral bezig met personele aangelegenheden.
De medezeggenschap van het personeel werd geregeld via de dienstcommissie. Hoewel deze al in 1956 bij elkaar kwam, werd de dienstcommissie pas in 1963 officieel door de minister ingesteld.
De personeelsinbreng bestond uit plaatselijke leden van de verschillende ambtenarenorganisaties. Het rijk werd in de dienstcommissie vertegenwoordigd door de geneesheer-directeur.
Door veranderde wetgeving begin jaren 80 veranderde de werkwijze van de oude dienstcommissie zodanig, dat een parallel kon worden getrokken met de ondernemingsraad in een particulier bedrijf. De dienstcommissie nieuwe stijl, opgericht in 1984, was een zelfstandig orgaan met eigen vergaderingen en verantwoordelijkheden. Niet alleen vakbondsleden, maar ook ongeorganiseerden konden zich kandidaat stellen voor een plaats in de commissie. Voortaan organiseerde de dienstcommissie directe verkiezingen.
De instelling had een interne opleiding voor leerlingen die de praktijkopleiding voor krankzinnigenverpleging volgden. Later werd dit de B-opleiding verpleging in de psychiatrie. Ook werden er intern verpleeghulpen en ziekenverzorgsters opgeleid. Via een affiliatieovereenkomst met de rijksuniversiteit in Utrecht hadden medische studenten de mogelijkheid om hun co-assistentschap psychiatrie bij de RPI te lopen.
Verpleging en behandeling
In de beginjaren lag de nadruk op bedverpleging en arbeidstherapie. Moeilijke patiënten werden geïsoleerd of vastgebonden. Mannen en vrouwen werden gescheiden van elkaar verpleegd in de mannenpaviljoens en vrouwenpaviljoens.
De bijzondere afdeling in paviljoen CC, met cellen die oorspronkelijk bestemd waren voor vluchtgevaarlijke en moeilijke patiënten, werd in 1925 als laatste in gebruik genomen met ‘vrije verpleging’. Dat hield onder meer in dat patiënten over een eigen kamer konden beschikken. Paviljoen CC komt als versterkte afdeling alleen tot haar recht begin jaren dertig, wanneer het RKG tevens dienst doet als asyl voor psychopaten. Dat waren mensen die in de gevangenis zaten, maar daar door hun geestestoestand daar niet thuishoorden. Wanneer in 1931 sprake is van een ernstig plaatsgebrek in de reguliere psychopatenasyls, wordt een klein deel het RKG op last van de minister tijdelijk ingericht als rijksasyl onder leiding van dr. Polet.
De instelling had een interne opleiding voor leerlingen die de praktijkopleiding voor krankzinnigenverpleging volgden. Later werd dit de B-opleiding verpleging in de psychiatrie. Ook werden er intern verpleeghulpen en ziekenverzorgsters opgeleid. Via een affiliatieovereenkomst met de rijksuniversiteit in Utrecht hadden medische studenten de mogelijkheid om hun co-assistentschap psychiatrie bij de RPI te lopen.
Verpleging en behandeling
In de beginjaren lag de nadruk op bedverpleging en arbeidstherapie. Moeilijke patiënten werden geïsoleerd of vastgebonden. Mannen en vrouwen werden gescheiden van elkaar verpleegd in de mannenpaviljoens en vrouwenpaviljoens.
De bijzondere afdeling in paviljoen CC, met cellen die oorspronkelijk bestemd waren voor vluchtgevaarlijke en moeilijke patiënten, werd in 1925 als laatste in gebruik genomen met ‘vrije verpleging’. Dat hield onder meer in dat patiënten over een eigen kamer konden beschikken. Paviljoen CC komt als versterkte afdeling alleen tot haar recht begin jaren dertig, wanneer het RKG tevens dienst doet als asyl voor psychopaten. Dat waren mensen die in de gevangenis zaten, maar daar door hun geestestoestand daar niet thuishoorden. Wanneer in 1931 sprake is van een ernstig plaatsgebrek in de reguliere psychopatenasyls, wordt een klein deel het RKG op last van de minister tijdelijk ingericht als rijksasyl onder leiding van dr. Polet.
Om het plaatsgebrek in de gestichten te verminderen werd patiënten bij gezinnen ondergebracht. Volgens het register voor gezinsverpleging zijn vanaf de opening van het RKG in 1918 tot in mei 1965, bijna honderd patiënten bij gezinnen ondergebracht geweest. Dat betrof gezinnen in Eindhoven, maar ook gezinnen van personeelsleden op het terrein en daarbuiten. De hoogte van de vergoeding die van rijkswege aan het gezinshoofd werd betaald, was afhankelijk van de omstandigheid of de patiënt in het gastgezin werkzaamheden verrichtte en varieerde van f.0,90 tot f.3,-- per dag.
In 1955 werd een pand in Aalst aangekocht voor de nazorg van patiënten. In dit tehuis was ruimte voor een verblijf van een maximaal vijftien patiënten die waren ontslagen waren uit de instelling, maar nog een tijd onder begeleiding woonden en werkten.
Op 1 oktober 1970 werd de polikliniek geopend. Daar werden patiënten behandeld die niet intern opgenomen waren. Het daghospitaal startte in 1982 als dagbehandelingcentrum met 30 plaatsen.
De zorg voor patiënten veranderde in de jaren zestig en zeventig enorm. Enkel verpleging en verblijf was niet meer voldoende. Het patiëntenbestand verouderde, waardoor er meer zorg nodig was. Terwijl in vroege jaren de elektroshocktherapie, slaapkuur en insulinekuur op de voorgrond stonden bij de behandeling van geesteszieken, worden deze behandelmethoden na 1950 bijna niet meer toegepast door de komst van werkzame geneesmiddelen. Naast medicijnen werden gedragstherapie, arbeidstherapie en creatieve therapieën geïntroduceerd. Deze waren meer op de patiënt gericht, op het vergroten van de eigen vaardigheden en als dagbesteding.
In 1972 startte het ‘deshospitalisatieproject’. In de vorm van een beloningsysteem werden patiënten gemotiveerd om gewenst gedrag te vertonen. Patiënten konden vrijheden verdienen door vrijwillig aan therapie deel te nemen, geen overlast te veroorzaken en zelfstandig te functioneren.
In 1955 werd een pand in Aalst aangekocht voor de nazorg van patiënten. In dit tehuis was ruimte voor een verblijf van een maximaal vijftien patiënten die waren ontslagen waren uit de instelling, maar nog een tijd onder begeleiding woonden en werkten.
Op 1 oktober 1970 werd de polikliniek geopend. Daar werden patiënten behandeld die niet intern opgenomen waren. Het daghospitaal startte in 1982 als dagbehandelingcentrum met 30 plaatsen.
De zorg voor patiënten veranderde in de jaren zestig en zeventig enorm. Enkel verpleging en verblijf was niet meer voldoende. Het patiëntenbestand verouderde, waardoor er meer zorg nodig was. Terwijl in vroege jaren de elektroshocktherapie, slaapkuur en insulinekuur op de voorgrond stonden bij de behandeling van geesteszieken, worden deze behandelmethoden na 1950 bijna niet meer toegepast door de komst van werkzame geneesmiddelen. Naast medicijnen werden gedragstherapie, arbeidstherapie en creatieve therapieën geïntroduceerd. Deze waren meer op de patiënt gericht, op het vergroten van de eigen vaardigheden en als dagbesteding.
In 1972 startte het ‘deshospitalisatieproject’. In de vorm van een beloningsysteem werden patiënten gemotiveerd om gewenst gedrag te vertonen. Patiënten konden vrijheden verdienen door vrijwillig aan therapie deel te nemen, geen overlast te veroorzaken en zelfstandig te functioneren.
Arbeid en ontspanning
Patiënten werkten mee aan het onderhoud aan de paden en tuinen, op de boerderij en in de keukens voor de voedselvoorziening. Ze werden ook aan het werk gezet in de eigen wasserij, in de schoenmakerij, mattenmakerij, kleermakerij en naaikamer in ruil voor rookwaar en versnaperingen.
Incidenteel slaagde men erin eenvoudig werk van buiten de instelling aan te trekken. In 1928 werd begonnen met het tabakstrippen voor de firma Mignot, en tot 1934 was er zelfs een speciale werkplaats waarin 75 patiënten werkten. Ook waren er contacten met de nabij gelegen NV Philips’ Gloeilampenfabrieken en enkele andere bedrijven in Eindhoven.
Over het geheel genomen is het aanbod van werk van buiten altijd klein gebleven. Na de oorlog lukte het beter om betaald werk te verwerven. Deze werkzaamheden bestonden uit inpak- en licht montagewerk. Van het geld dat de bedrijven daarvoor betaalden werd extra zakgeld aan de patiënten uitgekeerd. Van het restant werden een buitenzwembad, een voetbalveld en een tennisbaan aangelegd. Ook de jaarlijkse kermis werd er van betaald, evenals uitstapjes voor de patiënten.
Ontspanning voor de patiënten en het inwonende personeel gebeurde in groepshuiskamers. Men kon er luisteren naar muziek en er werden regelmatig films vertoond. Er was een bibliotheek met kranten, boeken en tijdschriften. Er werd toneel gespeeld, gekaart, gewandeld en gesport door patiënten en personeelsleden. In het jaarverslag over 1938 wordt gemeld dat mannelijke patiënten onder begeleiding van verplegers voetbalwedstrijden in Eindhoven en omgeving bezochten. Bij feestdagen en bijzondere gelegenheden waren er extra versnaperingen en activiteiten als tuinfeesten en volksspelen.
Maar bij alles wat er georganiseerd werd, gold dat het niets tot weinig mocht kosten.
Patiënten werkten mee aan het onderhoud aan de paden en tuinen, op de boerderij en in de keukens voor de voedselvoorziening. Ze werden ook aan het werk gezet in de eigen wasserij, in de schoenmakerij, mattenmakerij, kleermakerij en naaikamer in ruil voor rookwaar en versnaperingen.
Incidenteel slaagde men erin eenvoudig werk van buiten de instelling aan te trekken. In 1928 werd begonnen met het tabakstrippen voor de firma Mignot, en tot 1934 was er zelfs een speciale werkplaats waarin 75 patiënten werkten. Ook waren er contacten met de nabij gelegen NV Philips’ Gloeilampenfabrieken en enkele andere bedrijven in Eindhoven.
Over het geheel genomen is het aanbod van werk van buiten altijd klein gebleven. Na de oorlog lukte het beter om betaald werk te verwerven. Deze werkzaamheden bestonden uit inpak- en licht montagewerk. Van het geld dat de bedrijven daarvoor betaalden werd extra zakgeld aan de patiënten uitgekeerd. Van het restant werden een buitenzwembad, een voetbalveld en een tennisbaan aangelegd. Ook de jaarlijkse kermis werd er van betaald, evenals uitstapjes voor de patiënten.
Ontspanning voor de patiënten en het inwonende personeel gebeurde in groepshuiskamers. Men kon er luisteren naar muziek en er werden regelmatig films vertoond. Er was een bibliotheek met kranten, boeken en tijdschriften. Er werd toneel gespeeld, gekaart, gewandeld en gesport door patiënten en personeelsleden. In het jaarverslag over 1938 wordt gemeld dat mannelijke patiënten onder begeleiding van verplegers voetbalwedstrijden in Eindhoven en omgeving bezochten. Bij feestdagen en bijzondere gelegenheden waren er extra versnaperingen en activiteiten als tuinfeesten en volksspelen.
Maar bij alles wat er georganiseerd werd, gold dat het niets tot weinig mocht kosten.
Na de oorlog werden aparte ontspanningsverenigingen voor het personeel en patiënten opgericht, zoals de personeelsvereniging, voetbalvereniging en de mondorgelclub. De RPI beschikte een tijdlang over een progressief personeelsblad Post 771 en de informatiebladen RPI-Revue en RPI-Nieuws. Soms gaven paviljoens een eigen blaadje uit. Er werd veel gedaan om het werken bij de RPI aantrekkelijker te maken voor het personeel, en de patiënten profiteerden daarvan mee.
Geestelijke verzorging
De geestelijke verzorging van patiënten en personeel geschiedde door een predikant, een pastoor en een Israëlitisch godsdienstleraar. Op Israëlitische feestdagen bezochten enkele patiënten, onder leiding van het verplegend personeel, de synagoge in Eindhoven. De kerk op het gestichtterrein deed dienst voor zowel de rooms-katholieke als de protestantse gemeenschap. Tegenover elkaar lagen in de lengterichting twee nissen. In de ene nis bevond zich het altaar met toebehoren voor de rooms-katholieke dienst, in de andere nis het spreekgestoelte voor de dominee. Het rijksgesticht beschikte op het terrein over een eigen begraafplaats, waar zowel patiënten als personeelsleden begraven zijn.
Geestelijke verzorging
De geestelijke verzorging van patiënten en personeel geschiedde door een predikant, een pastoor en een Israëlitisch godsdienstleraar. Op Israëlitische feestdagen bezochten enkele patiënten, onder leiding van het verplegend personeel, de synagoge in Eindhoven. De kerk op het gestichtterrein deed dienst voor zowel de rooms-katholieke als de protestantse gemeenschap. Tegenover elkaar lagen in de lengterichting twee nissen. In de ene nis bevond zich het altaar met toebehoren voor de rooms-katholieke dienst, in de andere nis het spreekgestoelte voor de dominee. Het rijksgesticht beschikte op het terrein over een eigen begraafplaats, waar zowel patiënten als personeelsleden begraven zijn.
Oorlogsjaren 1940-1945
Het RKG sloot zich aan bij de luchtbescherming van de gemeente Eindhoven en voor de veiligheid van patiënten en personeel vonden er regelmatig oefeningen plaats. Ondanks de bombardementen en de oorlogshandelingen in de onmiddellijke omgeving van het gesticht zijn er geen slachtoffers gevallen onder het personeel en de patiënten. Wel werd het huishoudgebouw getroffen door een bominslag.
Tijdens de oorlog was de voedselvoorziening op het RKG door de distributiemaatregelen krap. Het RKG breidde haar boerderij en de kwekerij uit om toch voldoende eten te hebben voor de patiënten en het personeel. Er was ook een tekort aan materialen voor onderhoud en reparaties.
Wegens evacuatie van die plaats werd in mei 1940 tijdelijk onderdak verschaft aan de bevolking van het RKG in Grave. In februari 1943 werd een paviljoen beschikbaar gesteld aan de vrouwenafdeling van het Provinciaal Ziekenhuis Santvoort, ook wegens evacuatie.
Op 14 maart 1944 werden door de Sicherheitspolitzei 24 Joodse patiënten weggevoerd richting het kamp Westerbork. Eén mannelijke patiënt werd vandaar teruggezonden als zijnde volgens de Duitse opvattingen geen Jood. Over de anderen is niets meer vernomen. Omdat ze onvoldoende meewerkten aan de deportatie van de Joodse patiënten, werden geneesheer-directeur Reitsema en administrateur Kampers gearresteerd en overgebracht naar kamp Vught. Ze keerden gelukkig ongedeerd terug.
Op 19 oktober 1944 moest plotseling onderdak worden verleend aan 300 patiënten en 85 personeelsleden van het vrouwengesticht St. Anna te Venray, dat in verband met oorlogshandelingen werd ontruimd.
In juni 1945 konden alle evacués terugkeren naar de eigen instellingen.
Het RKG sloot zich aan bij de luchtbescherming van de gemeente Eindhoven en voor de veiligheid van patiënten en personeel vonden er regelmatig oefeningen plaats. Ondanks de bombardementen en de oorlogshandelingen in de onmiddellijke omgeving van het gesticht zijn er geen slachtoffers gevallen onder het personeel en de patiënten. Wel werd het huishoudgebouw getroffen door een bominslag.
Tijdens de oorlog was de voedselvoorziening op het RKG door de distributiemaatregelen krap. Het RKG breidde haar boerderij en de kwekerij uit om toch voldoende eten te hebben voor de patiënten en het personeel. Er was ook een tekort aan materialen voor onderhoud en reparaties.
Wegens evacuatie van die plaats werd in mei 1940 tijdelijk onderdak verschaft aan de bevolking van het RKG in Grave. In februari 1943 werd een paviljoen beschikbaar gesteld aan de vrouwenafdeling van het Provinciaal Ziekenhuis Santvoort, ook wegens evacuatie.
Op 14 maart 1944 werden door de Sicherheitspolitzei 24 Joodse patiënten weggevoerd richting het kamp Westerbork. Eén mannelijke patiënt werd vandaar teruggezonden als zijnde volgens de Duitse opvattingen geen Jood. Over de anderen is niets meer vernomen. Omdat ze onvoldoende meewerkten aan de deportatie van de Joodse patiënten, werden geneesheer-directeur Reitsema en administrateur Kampers gearresteerd en overgebracht naar kamp Vught. Ze keerden gelukkig ongedeerd terug.
Op 19 oktober 1944 moest plotseling onderdak worden verleend aan 300 patiënten en 85 personeelsleden van het vrouwengesticht St. Anna te Venray, dat in verband met oorlogshandelingen werd ontruimd.
In juni 1945 konden alle evacués terugkeren naar de eigen instellingen.
Rechten van patiënten
De medezeggenschap van de patiënten begon begin jaren zeventig met het instellen van patiëntenraden op afdelingsniveau. Er is dan sprake van periodiek overleg binnen de units tussen groepen patiënten en het afdelingshoofd. In 1975 werd de Centrale Patiëntenraad (CPR) opgericht als overkoepelend orgaan voor de gehele inrichting. De raad bestond uit gekozen vertegenwoordigers van de units en behartigde de belangen van de patiënten ten opzichte van de directie, staf, personeel en andere patiënten. Ook vertegenwoordigde de CPR de patiënten van de RPI bij allerlei landelijke bijeenkomsten. De CPR vergaderde wekelijks en had regelmatig overleg met de directie. De raad beschikte over een eigen ruimte en eigen budget.
Patiënten hadden eigen geld, hadden als ze ouder werden recht op een AOW-uitkering of kregen zakgeld als het ging om justitiepatiënten. De gelden van de patiënten werden beheerd door de administratie van de inrichting en belegd bij de plaatselijke Boerenleenbank. Begin jaren tachtig zijn er plannen voor de oprichting van een aparte stichting voor het beheer van patiëntengelden.
Opmerkelijke gebeurtenissen
In de jaren 30 kreeg het RKG tot twee keer toe de opdracht om een aantal in Nederland ten laste van de regering verpleegde krankzinnigen van Chinese origine naar hun vaderland te repatriëren.
De Chinezen kwamen overal uit het land en werden in afwachting van het transport samengebracht in het RKG. De reizen namen anderhalve maand in beslag en vereisten veel voorbereiding. Van de tweede Chinareis zijn dagboeken bijgehouden door de meereizende verplegers. De inhoud van de dagboeken zijn in het archief opgenomen.
De medezeggenschap van de patiënten begon begin jaren zeventig met het instellen van patiëntenraden op afdelingsniveau. Er is dan sprake van periodiek overleg binnen de units tussen groepen patiënten en het afdelingshoofd. In 1975 werd de Centrale Patiëntenraad (CPR) opgericht als overkoepelend orgaan voor de gehele inrichting. De raad bestond uit gekozen vertegenwoordigers van de units en behartigde de belangen van de patiënten ten opzichte van de directie, staf, personeel en andere patiënten. Ook vertegenwoordigde de CPR de patiënten van de RPI bij allerlei landelijke bijeenkomsten. De CPR vergaderde wekelijks en had regelmatig overleg met de directie. De raad beschikte over een eigen ruimte en eigen budget.
Patiënten hadden eigen geld, hadden als ze ouder werden recht op een AOW-uitkering of kregen zakgeld als het ging om justitiepatiënten. De gelden van de patiënten werden beheerd door de administratie van de inrichting en belegd bij de plaatselijke Boerenleenbank. Begin jaren tachtig zijn er plannen voor de oprichting van een aparte stichting voor het beheer van patiëntengelden.
Opmerkelijke gebeurtenissen
In de jaren 30 kreeg het RKG tot twee keer toe de opdracht om een aantal in Nederland ten laste van de regering verpleegde krankzinnigen van Chinese origine naar hun vaderland te repatriëren.
De Chinezen kwamen overal uit het land en werden in afwachting van het transport samengebracht in het RKG. De reizen namen anderhalve maand in beslag en vereisten veel voorbereiding. Van de tweede Chinareis zijn dagboeken bijgehouden door de meereizende verplegers. De inhoud van de dagboeken zijn in het archief opgenomen.
In 1972 nam de RPI deel aan het experiment ‘Toepassing van convenience foods in ziekenhuizen’.
Maaltijden werden elders klaargemaakt en in diepgevroren eenpersoonsporties aangeleverd. De patiënt was vrij in de keuze van de maaltijd, welke in grote magnetronovens werd opgewarmd.
Het project was geen succes en de RPI ging al snel weer over tot het zelf bereiden van warme maaltijden.
1974 staat (ook bij de RPI) bekend als het Dennendaljaar. De problemen in de zwakzinnigeninrichting Dennendal in Den Dolder waren dermate geëscaleerd dat het nodig bleek een deel van de inrichting te ontruimen. De 50 pupillen van paviljoen Lorentz werden op verzoek van de minister van Volksgezondheid begin juli opgenomen in de RPI. Vanaf november 1974 keerden de pupillen groepsgewijs terug naar Dennendal, waar men inmiddels nieuw personeel had aangetrokken.
Statuswijziging van rijksinstelling naar particuliere stichting
In 1972 stelde de toenmalige minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne een onderzoek in naar de mogelijkheid om de psychiatrische inrichting een andere status dan rijksdienst te geven. Omvorming van de RPI in een particuliere stichting bleek op dat moment geen haalbare zaak, als gevolg van de in die jaren grote verschillen in arbeidsvoorwaarden en pensioenvoorzieningen voor ambtenaren.
In 1975 bracht de nieuwe bestuurscommissie van de RPI een rapport uit over de mogelijkheden van een statuswijziging. De commissie stelde voor om de rijksinstelling onder te brengen in een stichting met binding aan een overheid, waarbij het personeel ambtenaar in de zin der Pensioenwet zou kunnen blijven, door toepassing van artikel B3 van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet.
Maaltijden werden elders klaargemaakt en in diepgevroren eenpersoonsporties aangeleverd. De patiënt was vrij in de keuze van de maaltijd, welke in grote magnetronovens werd opgewarmd.
Het project was geen succes en de RPI ging al snel weer over tot het zelf bereiden van warme maaltijden.
1974 staat (ook bij de RPI) bekend als het Dennendaljaar. De problemen in de zwakzinnigeninrichting Dennendal in Den Dolder waren dermate geëscaleerd dat het nodig bleek een deel van de inrichting te ontruimen. De 50 pupillen van paviljoen Lorentz werden op verzoek van de minister van Volksgezondheid begin juli opgenomen in de RPI. Vanaf november 1974 keerden de pupillen groepsgewijs terug naar Dennendal, waar men inmiddels nieuw personeel had aangetrokken.
Statuswijziging van rijksinstelling naar particuliere stichting
In 1972 stelde de toenmalige minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne een onderzoek in naar de mogelijkheid om de psychiatrische inrichting een andere status dan rijksdienst te geven. Omvorming van de RPI in een particuliere stichting bleek op dat moment geen haalbare zaak, als gevolg van de in die jaren grote verschillen in arbeidsvoorwaarden en pensioenvoorzieningen voor ambtenaren.
In 1975 bracht de nieuwe bestuurscommissie van de RPI een rapport uit over de mogelijkheden van een statuswijziging. De commissie stelde voor om de rijksinstelling onder te brengen in een stichting met binding aan een overheid, waarbij het personeel ambtenaar in de zin der Pensioenwet zou kunnen blijven, door toepassing van artikel B3 van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet.
Bijna tien jaar later, pas in 1984, werd door de betrokken ministeries overeenstemming bereikt over de vorm van de statuswijziging van de RPI. Er werd afgezien van het oprichten door het Rijk van een zgn. B3- stichting. Men besloot tot de oprichting van een particuliere stichting als rechtsopvolger van de rijksinstelling. Voor het personeel werd geregeld dat het zou komen te vallen onder de CAO Ziekenhuiswezen en in samenhang daarmee onder het PGGM-pensioenfonds. Voor het zittende personeel werd een overgangsregeling afgesproken, om een verslechtering van de (financiële) arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Als datum van ingang van de statuswijziging werd 1 januari 1986 vastgesteld. Per 31 december 1985 werd de RPI als rijksdienst opgeheven en ging de instelling verder als particuliere stichting onder de naam Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis De Grote Beek.
Toen er duidelijkheid was over de statuswijziging konden er ook beslissingen worden genomen ten aanzien van de nieuwbouwplannen voor de regionale voorzieningen en voor de bovenregionale functie van de forensische en de SGA-psychiatrie. SGA staat voor sterk gedragsgestoorde en/of agressieve patiënten. Omdat het rijk geen geld voor vervangende nieuwbouw beschikbaar kon stellen, kwam er een aparte stichting Nieuwbouw RPI, die de nieuwbouwplannen ten uitvoer kon brengen met gebruikmaking van de Garantieregeling Inrichtingen van de Gezondheidszorg 1958.
Jubileumboek De Komst van Joseph Alexis K.
Voor meer uitgebreide informatie over de geschiedenis en de ontwikkeling van het RKG, later RPI wordt verwezen naar het boek ‘De Komst van Joseph Alexis K.: de 75 jarige geschiedenis en ontwikkeling van een rijksinstelling tot Ziekenhuis De Grote Beek’.
Dit jubileumboek werd in 1990 uitgegeven ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van de instelling.
Toen er duidelijkheid was over de statuswijziging konden er ook beslissingen worden genomen ten aanzien van de nieuwbouwplannen voor de regionale voorzieningen en voor de bovenregionale functie van de forensische en de SGA-psychiatrie. SGA staat voor sterk gedragsgestoorde en/of agressieve patiënten. Omdat het rijk geen geld voor vervangende nieuwbouw beschikbaar kon stellen, kwam er een aparte stichting Nieuwbouw RPI, die de nieuwbouwplannen ten uitvoer kon brengen met gebruikmaking van de Garantieregeling Inrichtingen van de Gezondheidszorg 1958.
Jubileumboek De Komst van Joseph Alexis K.
Voor meer uitgebreide informatie over de geschiedenis en de ontwikkeling van het RKG, later RPI wordt verwezen naar het boek ‘De Komst van Joseph Alexis K.: de 75 jarige geschiedenis en ontwikkeling van een rijksinstelling tot Ziekenhuis De Grote Beek’.
Dit jubileumboek werd in 1990 uitgegeven ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van de instelling.
1.2 VERANTWOORDING VAN DE INVENTARIS
Overdracht naar een openbare archiefbewaarplaats
In de Archiefwet is geregeld dat archieven van overheidsinstellingen na verloop van tijd dienen te worden overgedragen naar een openbare archiefbewaarplaats, alwaar ze toegankelijk zijn voor historisch onderzoek. De over te dragen archieven moeten dan in goede, geordende en toegankelijke staat zijn. Dat wil zeggen dat het archief is ontdaan van vernietigbare stukken, dat de bewaarstukken op onderwerp terugvindbaar zijn met behulp van een archiefinventaris, en dat het geheel is verpakt in zuurvrij materiaal en ontdaan van ijzer en plastic.
De Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI), tot 1947 genoemd het Rijks Krankzinnigen Gesticht (RKG) te Woensel was een rijksinstelling. Per 1 januari 1986 heeft de RPI een statuswijziging ondergaan waarbij de rijksinstelling werd verzelfstandigd. Het archief van de RPI 1913-1985 valt onder de Archiefwet en wordt daarom overgedragen aan het rijksarchief in de provincie Noord Brabant, zijnde het Brabants Historisch Informatie Centrum te ’s-Hertogenbosch.
Overdracht naar een openbare archiefbewaarplaats
In de Archiefwet is geregeld dat archieven van overheidsinstellingen na verloop van tijd dienen te worden overgedragen naar een openbare archiefbewaarplaats, alwaar ze toegankelijk zijn voor historisch onderzoek. De over te dragen archieven moeten dan in goede, geordende en toegankelijke staat zijn. Dat wil zeggen dat het archief is ontdaan van vernietigbare stukken, dat de bewaarstukken op onderwerp terugvindbaar zijn met behulp van een archiefinventaris, en dat het geheel is verpakt in zuurvrij materiaal en ontdaan van ijzer en plastic.
De Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI), tot 1947 genoemd het Rijks Krankzinnigen Gesticht (RKG) te Woensel was een rijksinstelling. Per 1 januari 1986 heeft de RPI een statuswijziging ondergaan waarbij de rijksinstelling werd verzelfstandigd. Het archief van de RPI 1913-1985 valt onder de Archiefwet en wordt daarom overgedragen aan het rijksarchief in de provincie Noord Brabant, zijnde het Brabants Historisch Informatie Centrum te ’s-Hertogenbosch.
Het archief
Het archief van het RKG, later RPI vangt aan in 1913 met de stukken betreffende de oprichting en de bouw van het krankzinnigengesticht in Woensel. Het archief loopt tot en met 31 december 1985, de datum waarop de rijksinstelling werd opgeheven en overging in een particuliere stichting Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis De Grote Beek. Het archief bevond zich in het centraal archief van Stichting Geïntegreerde Geestelijke Gezondheidszorg in Eindhoven en de Kempen (GGzE), een latere rechtsopvolger van de RPI en van Stichting APZ De Grote Beek.
Enkele onderdelen zijn buiten het over te dragen archief gehouden, hoewel ze in het tijdblok 1913 1985 vallen. Het betreft de stukken welke zijn voortgevloeid uit de statuswijziging van rijksinstelling naar stichting (1964 1986) en de stukken van de Stichting Nieuwbouw RPI (1983 1989). Deze archiefonderdelen gaan inhoudelijk over de oprichting en de bouwactiviteiten van de nieuwe stichting en horen daarom bij het archief van stichting APZ De Grote Beek. De stamkaarten van het personeel zijn ook buiten de inventaris gebleven, omdat ze volgens de geldende lijsten vernietigbaar zijn.
In het archief zijn enkele gedeponeerde archieven aangetroffen welke nauw gerelateerd zijn aan de het RKG of RPI en/of waarvan het secretariaat bij de RPI berustte. Het betreft de archieven van het Tijdelijk Rijksasyl voor Psychopaten te Eindhoven 1931 1933, het Samenwerkingsverband Automatisering Geestelijke Gezondheidszorg (SAGG) 1980 1985 en de Stichting Medisch Onderwijs (SMO) 1970 1985. De gedeponeerde archieven zijn opgenomen in de inventaris in hoofdstuk 9.
Het archief van het RKG, later RPI vangt aan in 1913 met de stukken betreffende de oprichting en de bouw van het krankzinnigengesticht in Woensel. Het archief loopt tot en met 31 december 1985, de datum waarop de rijksinstelling werd opgeheven en overging in een particuliere stichting Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis De Grote Beek. Het archief bevond zich in het centraal archief van Stichting Geïntegreerde Geestelijke Gezondheidszorg in Eindhoven en de Kempen (GGzE), een latere rechtsopvolger van de RPI en van Stichting APZ De Grote Beek.
Enkele onderdelen zijn buiten het over te dragen archief gehouden, hoewel ze in het tijdblok 1913 1985 vallen. Het betreft de stukken welke zijn voortgevloeid uit de statuswijziging van rijksinstelling naar stichting (1964 1986) en de stukken van de Stichting Nieuwbouw RPI (1983 1989). Deze archiefonderdelen gaan inhoudelijk over de oprichting en de bouwactiviteiten van de nieuwe stichting en horen daarom bij het archief van stichting APZ De Grote Beek. De stamkaarten van het personeel zijn ook buiten de inventaris gebleven, omdat ze volgens de geldende lijsten vernietigbaar zijn.
In het archief zijn enkele gedeponeerde archieven aangetroffen welke nauw gerelateerd zijn aan de het RKG of RPI en/of waarvan het secretariaat bij de RPI berustte. Het betreft de archieven van het Tijdelijk Rijksasyl voor Psychopaten te Eindhoven 1931 1933, het Samenwerkingsverband Automatisering Geestelijke Gezondheidszorg (SAGG) 1980 1985 en de Stichting Medisch Onderwijs (SMO) 1970 1985. De gedeponeerde archieven zijn opgenomen in de inventaris in hoofdstuk 9.
Ordening en beschrijving
Het archief van de RPI, voorheen RKG, is geïnventariseerd door W.J.A. Koolen in opdracht van Stichting GGzE. De omvang het overgedragen archief bedraagt 40 strekkende meters planklengte (m¹), waarvan 13 m¹ patiëntendossiers en 4 m¹ patiëntregisters.
Het beleids- en bestuursarchief, zoals dat door de inventarisator werd aangetroffen in 1986, had een omvang van circa 47 m¹ en was geordend volgens een eigen code, afgeleid van de basisarchiefcode van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De patiëntendossiers maakten onderdeel uit van het medisch archief. Het archief werd afgesloten, gescheiden van het archief van de nieuwe stichting APZ De Grote Beek en voorzien van een plaatsingslijst.
Bij de definitieve inventarisatie in 2007 werd de oorspronkelijke ordening verlaten en er is gekozen voor een meer logische, op het bewaararchief afgestemde ordening. De ruggengraat van het archief wordt gevormd door de vergaderingen van de bestuurlijke commissies, de directie en het management. In de vergaderstukken en notulen vindt men alle beleidsbeslissingen en de discussies die daaraan ten grondslag liggen. De jaarverslagen bieden veel cijfermatige informatie en laten in grote lijnen de ontwikkeling van de instelling zien. Op financieel terrein zijn de jaarstukken belangrijk, de begrotingen en de jaarrekeningen. Stukken over het beheer van het terrein en bestekken en tekeningen van de gebouwen zijn begin jaren tachtig overgedragen door Rijksgebouwendienst aan de RPI en geïntegreerd in het archief. Daarnaast zijn van allerlei beleidsonderwerpen archiefmappen voorhanden. Bijvoorbeeld over organisatieveranderingen, samenwerkingsvormen, het personeelsbeleid en de behandeling en verpleging van patiënten. Informatie over de viering van jubilea van de instelling, alsook de personeels en patiëntenbladen zijn in het archief bewaard gebleven.
Het archief van de RPI, voorheen RKG, is geïnventariseerd door W.J.A. Koolen in opdracht van Stichting GGzE. De omvang het overgedragen archief bedraagt 40 strekkende meters planklengte (m¹), waarvan 13 m¹ patiëntendossiers en 4 m¹ patiëntregisters.
Het beleids- en bestuursarchief, zoals dat door de inventarisator werd aangetroffen in 1986, had een omvang van circa 47 m¹ en was geordend volgens een eigen code, afgeleid van de basisarchiefcode van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De patiëntendossiers maakten onderdeel uit van het medisch archief. Het archief werd afgesloten, gescheiden van het archief van de nieuwe stichting APZ De Grote Beek en voorzien van een plaatsingslijst.
Bij de definitieve inventarisatie in 2007 werd de oorspronkelijke ordening verlaten en er is gekozen voor een meer logische, op het bewaararchief afgestemde ordening. De ruggengraat van het archief wordt gevormd door de vergaderingen van de bestuurlijke commissies, de directie en het management. In de vergaderstukken en notulen vindt men alle beleidsbeslissingen en de discussies die daaraan ten grondslag liggen. De jaarverslagen bieden veel cijfermatige informatie en laten in grote lijnen de ontwikkeling van de instelling zien. Op financieel terrein zijn de jaarstukken belangrijk, de begrotingen en de jaarrekeningen. Stukken over het beheer van het terrein en bestekken en tekeningen van de gebouwen zijn begin jaren tachtig overgedragen door Rijksgebouwendienst aan de RPI en geïntegreerd in het archief. Daarnaast zijn van allerlei beleidsonderwerpen archiefmappen voorhanden. Bijvoorbeeld over organisatieveranderingen, samenwerkingsvormen, het personeelsbeleid en de behandeling en verpleging van patiënten. Informatie over de viering van jubilea van de instelling, alsook de personeels en patiëntenbladen zijn in het archief bewaard gebleven.
In de RKG tijd werd de instelling verdergaand aangestuurd vanuit het ministerie. In de archieven van het ministerie en dat van de Inspecteurs op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten treft men dan ook veel gegevens aan over het RKG in Woensel.
Uit het archief is in beperkte mate vernietigd. Bij deze selectie op vernietiging is gebruik gemaakt van de lijst vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking van de minister van CRM en de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, gedateerd 8 januari 1982 en afgedrukt in de Staatscourant van 21 april 1982, nr. 76.
Binnen de inventarishoofdstukken zijn de archiefbeschrijvingen chronologisch of alfabetisch geordend. Daar waar sprake is van een logisch verband tussen meerdere beschrijvingen of serievorming is het principe van de chronologie doorbroken. De term ‘stukken betreffende’ aan het begin van de beschrijvingen is weggelaten. Bij het beschrijven is telkens het onderwerp of de zaak aangeduid. Als dit voor de duidelijkheid nodig was, is de redactionele vorm in de beschrijving opgenomen. De uiterlijke vorm is bijna altijd een archiefmap of omslag. In voorkomende gevallen is aangegeven of het om een register of boek (deel) gaat.
De jaartallen verwijzen naar de looptijd van de in de mappen aan te treffen stukken (het oudste en het jongste stuk). Bij jaarverslagen en jaarstukken gaat het om het jaar waarop het verslag betrekking heeft. De archiefstukken zijn ontdaan van ijzerwerk en andere ongerechtigheden. De stukken zijn gehecht in zuurvrije dossiermappen of verpakt in omslagen. Het nummer voor de omschrijving verwijst naar de vindplaats van de map in de archiefdozen. Het merendeel van de patiëntregisters is van groot formaat.
Uit het archief is in beperkte mate vernietigd. Bij deze selectie op vernietiging is gebruik gemaakt van de lijst vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking van de minister van CRM en de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, gedateerd 8 januari 1982 en afgedrukt in de Staatscourant van 21 april 1982, nr. 76.
Binnen de inventarishoofdstukken zijn de archiefbeschrijvingen chronologisch of alfabetisch geordend. Daar waar sprake is van een logisch verband tussen meerdere beschrijvingen of serievorming is het principe van de chronologie doorbroken. De term ‘stukken betreffende’ aan het begin van de beschrijvingen is weggelaten. Bij het beschrijven is telkens het onderwerp of de zaak aangeduid. Als dit voor de duidelijkheid nodig was, is de redactionele vorm in de beschrijving opgenomen. De uiterlijke vorm is bijna altijd een archiefmap of omslag. In voorkomende gevallen is aangegeven of het om een register of boek (deel) gaat.
De jaartallen verwijzen naar de looptijd van de in de mappen aan te treffen stukken (het oudste en het jongste stuk). Bij jaarverslagen en jaarstukken gaat het om het jaar waarop het verslag betrekking heeft. De archiefstukken zijn ontdaan van ijzerwerk en andere ongerechtigheden. De stukken zijn gehecht in zuurvrije dossiermappen of verpakt in omslagen. Het nummer voor de omschrijving verwijst naar de vindplaats van de map in de archiefdozen. Het merendeel van de patiëntregisters is van groot formaat.
Openbaarheid
In het kader van behandeling en verpleging en ter verantwoording van verleende zorg werden gegevens over patiënten bijgehouden. Dat gebeurde in de vorm van patiëntendossiers en registraties. Tot het archief behoren de patiëntenregisters vanaf 1918 tot 1985. Bij het archief hoort een grote serie patiëntendossiers, welke als steekproef bewaard zijn gebleven voor later medisch wetenschappelijk onderzoek. Ook bevat het archief patiëntgegevens van gezinsverpleging en het tijdelijk psychopatenasyl.
Na overdracht is het archief niet volledig openbaar. Patiëntgegevens in de vorm van patiëntendossiers en patiëntregisters zijn alleen onder voorwaarden toegankelijk.
In het kader van behandeling en verpleging en ter verantwoording van verleende zorg werden gegevens over patiënten bijgehouden. Dat gebeurde in de vorm van patiëntendossiers en registraties. Tot het archief behoren de patiëntenregisters vanaf 1918 tot 1985. Bij het archief hoort een grote serie patiëntendossiers, welke als steekproef bewaard zijn gebleven voor later medisch wetenschappelijk onderzoek. Ook bevat het archief patiëntgegevens van gezinsverpleging en het tijdelijk psychopatenasyl.
Na overdracht is het archief niet volledig openbaar. Patiëntgegevens in de vorm van patiëntendossiers en patiëntregisters zijn alleen onder voorwaarden toegankelijk.
BIJLAGE A. TIJDBALK
Rijks Krankzinnigen Gesticht (RKG) te Woensel
1906 Eerste voorbereidingen bouw nieuw rijksgesticht. De minister van Binnenlandse Zaken geeft de inspecteurs van het Staatstoezicht op Krankzinnigen opdracht om besprekingen over nieuwbouw te openen met o.a. rijksbouwmeester en Heidemaatschappij.
8 april 1913 Besluit van de Tweede Kamer tot het stichten van een krankzinnigengesticht in Woensel (in de staatsbegroting wordt een bedrag opgenomen voor de bouwkosten)
24 april 1913 Goedkeuring van dit besluit door de Eerste Kamer
25 juni 1913 Aankoop grond van gemeente Woensel voor bouw gesticht
juni 1914 Eerste steen gelegd
21 maart 1917 Koninklijk Besluit tot benoeming van J.M. Reitsema tot geneesheer-directeur
2 februari 1918 Opname eerste patiënten
25 oktober 1946 Brief aan de minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek de naam RKG te mogen wijzigen in Rijks Psychiatrische Inrichting
26 november 1946 Antwoordbrief van de minister dat naam RKG nooit officieel bij Koninklijk Besluit is toegekend, zodat een formeel verzoek tot naamswijziging niet nodig is. Het gebruik van de naam RPI is volgens de minister geen bezwaar
Rijks Krankzinnigen Gesticht (RKG) te Woensel
1906 Eerste voorbereidingen bouw nieuw rijksgesticht. De minister van Binnenlandse Zaken geeft de inspecteurs van het Staatstoezicht op Krankzinnigen opdracht om besprekingen over nieuwbouw te openen met o.a. rijksbouwmeester en Heidemaatschappij.
8 april 1913 Besluit van de Tweede Kamer tot het stichten van een krankzinnigengesticht in Woensel (in de staatsbegroting wordt een bedrag opgenomen voor de bouwkosten)
24 april 1913 Goedkeuring van dit besluit door de Eerste Kamer
25 juni 1913 Aankoop grond van gemeente Woensel voor bouw gesticht
juni 1914 Eerste steen gelegd
21 maart 1917 Koninklijk Besluit tot benoeming van J.M. Reitsema tot geneesheer-directeur
2 februari 1918 Opname eerste patiënten
25 oktober 1946 Brief aan de minister van Binnenlandse Zaken met het verzoek de naam RKG te mogen wijzigen in Rijks Psychiatrische Inrichting
26 november 1946 Antwoordbrief van de minister dat naam RKG nooit officieel bij Koninklijk Besluit is toegekend, zodat een formeel verzoek tot naamswijziging niet nodig is. Het gebruik van de naam RPI is volgens de minister geen bezwaar
BIJLAGE C. OVERZICHT VAN GENEESKUNDIGEN EN GENEESHEER-DIRECTEUREN
dr. J.M. Reitsema, geneesheer-directeur, 1917-1929
dr. A. Schoondermark, geneeskundige, 1917-1938
C.J. Le Poole, adjunct-directrice, 1917-1921
dr. Th. W. Polet, wnd. geneesheer-directeur, vanaf 1929 geneesheer-directeur, 1918-1939
dr. J.H. Pameyer, 1917-1921
dr. L. H. J. Mestrom, geneesheer, tevens belast met leiding laboratorium, 1918-1927
dr. D.W. Bois, geneesheer, 1926-1929
dr. J.G. Grüsske, geneeskundige, 1929-1931
dr. A.M. Mooij, geneeskundige, vanaf 1940 geneesheer-directeur, 1930-1955
dr. J.H.J. Kruizinga, geneeskundige, 1931-1932
dr. J.P. Braat, geneeskundige, 1932-1937
dr. B. de Regt, geneeskundige, 1937-1950
dr. J. Tiggelaar, geneeskundige, 1937-1952
dr. L.J.M. Spoorenberg, tandarts, 1939-1946
dr. H.J. Ruiter, geneeskundige, 1940-1947
dr. J.M. Flohil, 1943-1945
dr. M. Schlemper, geneeskundige, 1948-1960
dr. C.W. Setzpfand, 1950-1954
dr. A. Haxe, geneeskundige en waarnemend geneesheer-directeur, 1952-1960
dr. J.S.F. Oud, geneeskundige, 1954-1955
dr. C.H.A. Deinema, zenuwarts-neuroloog, 1954-1968
dr. L.Ph. Schreinemachers, geneesheer-directeur, 1956-1967
dr. H. Zeijlstra, psycho-therapeut, 1957-1972
dr. A.I. Klomp, internist, 1958-1990
J. Elenbaas, hoofd algemene dienst, later economisch adjunct-directeur, 1960-1973
dr. J.P. van Borssum Waalkes, zenuwarts-psychiater, later geneesheer-directeur, 1957-1976
dr. S. Hottentot, 1958-1960
dr. G.E. v.d. Berg-Bohlken, hoofdgeneeskundige en wnd. geneesheer-directeur, 1960-1979
dr. A. Ruitenbeek, afdelingsgeneeskundige, later zenuwarts, 1961-1973
dr. G.C. Ruyter de Wildt, 1963-1965
dr. C.J. van Wisselingh, geneeskundige, 1963-1967
dr. J. Rentmeester, geneeskundige en waarnemend geneesheer-directeur, 1965-1977
dr. W.J. Hardeman, zenuwarts-psychiater, 1966-1968
dr. I.E. Jesserun, zenuwarts, 1966-2003
dr. J.M. Reitsema, geneesheer-directeur, 1917-1929
dr. A. Schoondermark, geneeskundige, 1917-1938
C.J. Le Poole, adjunct-directrice, 1917-1921
dr. Th. W. Polet, wnd. geneesheer-directeur, vanaf 1929 geneesheer-directeur, 1918-1939
dr. J.H. Pameyer, 1917-1921
dr. L. H. J. Mestrom, geneesheer, tevens belast met leiding laboratorium, 1918-1927
dr. D.W. Bois, geneesheer, 1926-1929
dr. J.G. Grüsske, geneeskundige, 1929-1931
dr. A.M. Mooij, geneeskundige, vanaf 1940 geneesheer-directeur, 1930-1955
dr. J.H.J. Kruizinga, geneeskundige, 1931-1932
dr. J.P. Braat, geneeskundige, 1932-1937
dr. B. de Regt, geneeskundige, 1937-1950
dr. J. Tiggelaar, geneeskundige, 1937-1952
dr. L.J.M. Spoorenberg, tandarts, 1939-1946
dr. H.J. Ruiter, geneeskundige, 1940-1947
dr. J.M. Flohil, 1943-1945
dr. M. Schlemper, geneeskundige, 1948-1960
dr. C.W. Setzpfand, 1950-1954
dr. A. Haxe, geneeskundige en waarnemend geneesheer-directeur, 1952-1960
dr. J.S.F. Oud, geneeskundige, 1954-1955
dr. C.H.A. Deinema, zenuwarts-neuroloog, 1954-1968
dr. L.Ph. Schreinemachers, geneesheer-directeur, 1956-1967
dr. H. Zeijlstra, psycho-therapeut, 1957-1972
dr. A.I. Klomp, internist, 1958-1990
J. Elenbaas, hoofd algemene dienst, later economisch adjunct-directeur, 1960-1973
dr. J.P. van Borssum Waalkes, zenuwarts-psychiater, later geneesheer-directeur, 1957-1976
dr. S. Hottentot, 1958-1960
dr. G.E. v.d. Berg-Bohlken, hoofdgeneeskundige en wnd. geneesheer-directeur, 1960-1979
dr. A. Ruitenbeek, afdelingsgeneeskundige, later zenuwarts, 1961-1973
dr. G.C. Ruyter de Wildt, 1963-1965
dr. C.J. van Wisselingh, geneeskundige, 1963-1967
dr. J. Rentmeester, geneeskundige en waarnemend geneesheer-directeur, 1965-1977
dr. W.J. Hardeman, zenuwarts-psychiater, 1966-1968
dr. I.E. Jesserun, zenuwarts, 1966-2003